|
|
Groningen
is een stad met een lange geschiedenis. Cruoninga, zoals de stad
oorspronkelijk heette, kwam in 1040 voor het eerst voor in geschreven
stukken. In dat jaar schonk de Duitse koning Hendrik III (ook wel
der Swartze genoemd) het graafschap Drenthe, inclusief de Villa
Cruoninga , aan Bernoldus, de bisschop van Utrecht. Onderdeel
van deze overeenkomst was de opdracht dat de bisschop een oplossing
moest verzinnen voor het vervloekte, heidense altaar dat de velden
van de Noordes van Cruoninga onvruchtbaar maakte. Bernoldus liet
het altaar inkapselen in gezegende blokken steen. Maar toen bleek
dat dit niet voldoende was om de vloek op te heffen nam hij nog
drastischer maatregelen. Bovenop de tombe werd een kerk gebouwd.
Deze Noorderkerk werd het centrum van het landgoed Tetinge. Pas
toen deze kerk ingezegend was, was het kwaad ingekapseld. Als laatste
maatregel had de Bisschop Tetinge laten omwallen en versterken en
tot verboden terrein verklaard.
Cruoninga groeide uit tot een stad, die Groningen genoemd werd.
Het huidige stratenpatroon (Kijk in 't Jatstraat, Boteringestraat,
Herestraat, Vismarkt en Grote Markt et cetera) ontstond al vroeg
en in de 12e eeuw waren al deze straten en pleinen bestraat. Tussen
de straten lagen lange erven, waarop boerderijen, schuren, stallen
en hooibergen stonden. De enige stenen gebouwen waren de kerken
(Sint Maartenskerk, Sint Walburgkerk, Noorderkerk) en de
Herepoort. Alle andere gebouwen waren van hout. En de stadsmuren
waren niets meer dan aarden wallen, met daarop een staketsel van
houten palen en een aantal houten poorten (Boteringepoort, Ebbingepoort,
Oosterpoort). Het landgoed Tetinge,
vlak ten noorden van de stadswallen, was ook
in de 12e eeuw nog een afgesloten, bewaakte enclave, waar alleen
de Prefect en zijn soldaten, de priesters die de kerk bestierden
en de horigen die het land bewerkten mochten komen.
De stad werd in naam door de Bisschop van Utrecht bestuurd, maar
feitelijk liet hij dit volledig over aan de door hem aangestelde
Prefect. Ook in de 12e eeuw waren er al conflicten over de zeggenschap
over de stad tussen de Bisschop, de Prefect en de stadjers.
* Normale
tekst is feitelijke informatie, gekleurde
tekst is fictief. |
De
kaart van Groningen, ten tijde van de legende
Het
stratenplan van de stad Groningen lag al in de elfde eeuw vast en
de belangrijkste wegen (onder andere de Here-, Boteringe-, Ebbinge-
en Oosterstraat) waren ook toen al bestraat. Aan beide zijden van
de straten lagen slootjes, die voor de afwatering zorgden. Tussen
de oorspronkelijke straten lagen lange erven van ongeveer vijftig
meter breed, waar een boerderij en al het toebehoren (hooiberg,
kippenhok, mestvaalt, schuren) op stonden. Rond 1200 begon men de
grote erven te verkavelen, waardoor nieuwe straten en stegen ontstonden.
Het landgoed Tetinge was een versterking, gelegen op de Noordes
van Groningen.
|
|
|
St.
Joris - de legende
Veel
is van de heilige Georgius niet bekend. Zijn naam is ons beter bekend
als St. Joris. Zijn vader kwam uit Cappadocië (een Romeinse
provincie in Klein-Azie, Turkije) en zijn moeder uit Palestina.
Zijn vader, een officier in het leger, stierf toen Joris nog jong
was. Toen hij zelf volwassen was, werd hij net als zijn vader militair
en later officier in het leger van Diocletianus. Toen deze keizer
een decreet uitvaardigde waarin de vervolging van christenen werd
bevolen, weigerde Joris hieraan deel te nemen, en verklaarde hij
zelf een christen te zijn. Hierop liet Diocletianus hem ombrengen.
Dit geschiedde op 23 april in Palestina, waarschijnlijk te Lydda
(het huidige Lod, alhoewel ook de naam Nicomedia, een stad op de
Aziatische kust van de Bosphorus wel genoemd wordt). Eerst werd
Joris door de christenvervolgers vastgenomen en gefolterd; hij werd
op een rad gelegd en in ongebluste kalk gedrenkt. Hij liep echter
geen letsel op. Onder de indruk van dit wonder liet de keizerin
zich dopen. Omdat ze zich tot het christelijke geloof bekeerde werd
zij samen met Joris ter dood veroordeeld. Op de toren van de stadsmuur
werden ze onthoofd. Aldus werd Joris martelaar.
De
ridderlijke figuur van St. Joris heeft altijd een bijzondere verering
genoten. Richard Leeuwenhart stelde hem aan tot patroon van de kruisvaarders
en de nationale synode van Engeland verklaarde hem in het jaar 1222
tot patroon van Engeland. De katholieke verkenners hebben de strijdbare
martelaar tot patroon gekozen en daarom is voor hen 23 april een
feestdag, die wordt afgesloten met een groot kampvuur.
Sint-Jorisdag wordt door scouting internationaal herdacht. Oorspronkelijk
was het feest door Lord Baden-Powell gekoppeld aan ridderlijkheid
en maagden redden, maar tegenwoordig staat Sint-Jorisdag in het
licht van het thema goed en kwaad. |
De
best bewaarde legende over de heilige Joris is die met de draak.
Het land werd door een draak getiranniseerd. Dagelijks verslond
hij twee schapen, die hem als offer werden aangeboden, zodat
hij zich rustig zou houden. Toen de laatste schapen geofferd
waren eiste de draak mensenoffers. Als eerste koos het lot de
dochter van de koning. In bruidskleren trad zij haar dood tegemoet.
Maar St. Joris viel de draak met een lans aan en verwondde het
gedrocht. Hij beloofde de koning en het volk dat hij het ondier
doden zou als iedereen zich door hem zou laten dopen. Toen de
koning en zijn volk akkoord gingen doodde Joris de draak en
op die dag lieten 15.000 mensen zich dopen. |
|
|
De
versie van Jacobus da Voragine, de dominicaner aartsbisschop van
Genua, zoals opgetekend in de 13e eeuw in de Legenda Sanctorum volgt
hieronder. (Het Latijns manuscript verhaalt het leven van verschillende
heiligen en werd spoedig bekend onder de naam "Legenda Aurea".)
Joris is een tribuun van het Romeinse
leger en rijdt door Lybië in de omgeving van Silena, waar hij
een vreselijke draak ontmoet. De legers waren al verschillende keren
voor het monster op de vlucht geslagen en teneinde de giftige walmen
uitbrakende draak enigszins te kalmeren begon men dagelijks twee
schapen te offeren.
Toen de kudden sterk verminderden, offerde men één
schaap en één menselijk wezen, door lottrekking aangeduid.
En op de dag dat de dochter van de koning door het lot werd verkozen,
bereikte Joris de stad. De bejaarde koning was bereid de helft van
zijn koninkrijk op te offeren indien zijn dochter gespaard bleef;
doch zijn landgenoten bedreigden hem met brandstichting indien de
vorst de door hem zelf bevolen decreten niet ten uitvoer bracht.
De dochter van de koning verliet wenend het ouderlijk slot en op
haar weg naar het monster ontmoette ze de edele jonge ridder te
paard. Hij vroeg haar naar de oorzaak van haar tranen en ze vertelde
hem het verhaal, waarop Joris zich wapende met het teken van het
kruis. Na een gebed trok hij zijn zwaard en trok ten strijde tegen
de draak. Hij kwetste het dier zo dat deze in elkaar zeeg. Joris
vroeg de prinses haar gordel om de nek van de draak te binden. Het
dier volgde haar gedwee naar de stad.
Tijdens het gevecht was de bevolking naar de omliggende heuvels
gevlucht. Joris liet hen terugkeren en maande hen aan in Christus
te geloven en zich te laten dopen; voor de draak hoefden ze niet
meer te vrezen. Er werden die dag 20.000 mannen gedoopt en ook zeer
veel vrouwen en kinderen. Joris gaf het monster de genadeslag en
het kadaver werd op een ossenwagen gesleept en buiten de stadsmuren
gereden.
Joris weigerde elke vergoeding en na de vorst te hebben gegroet,
verliet hij de stad.
Volgens
één vertelling dankt hij zijn promotie om opgenomen
te worden in de persoonlijke staf van keizer Diocletianus aan zijn
moed op het slagveld. Ook wordt gesuggereerd dat hij werkte in een
Nestoriaanse christelijke gemeenschap in Urmiah in Perzië en
hij zou, in de hoedanigheid van officier van het Romeinse leger,
deelgenomen hebben aan een expeditie naar Engeland. Nochtans is
het niet zeker dat hij ooit in enig leger diende. In sommige bronnen
wordt zelfs getwijfeld aan zij bestaan. Misschien was het de Sint-Jorislegende
die hem transformeerde van de machtige strijder voor Christus tot
de Romeinse soldaat. Men is evenmin zeker van de plaats en de datum
van zijn martelaarschap en misschien stierf hij zelfs geen marteldood,
hoewel er een gevestigde traditie bestaat dat dit wel geschiedde.
Door
zijn populariteit in het Oosten en het Westen is hij op de Romeinse
kalender gehandhaafd.
De heilige Joris is een van de 14 noodhelpers.
*
Aan de tekst kunnen geen waarheden ontleend worden. Er circuleren
meerdere geschiedschrijvingen. |
|
St.
Joris - het monument
|
'Sint Joris
en de draak'
Martinikerkhof, Groningen
Prof. Ludwig Oswald Wenckebach (1895-1962)
Bronzen beeld van een mannenfiguur in maliënkolder. Het
beeld is geplaatst op een natuurstenen voetstuk. Achter het
voorvlak bevindt zich een driezijdig kalkstenen reliëf-en-creux
met een afbeelding van een draak. Het gedenkteken is 6 meter
30 hoog, 8 meter 30 breed en 1 meter 50 diep.
Het goede (het beeld) verheft zich boven het kwaad (het voetstuk).
|
Het
monument 'Sint Joris en de draak' in Groningen is een centraal monument
ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.
Groningen
werd in de avond van 10 mei 1940 zonder verzet ingenomen door Duitse
troepen. Vanaf 1 september 1941 functioneerde de gemeenteraad niet
meer en in september 1942 werd de burgemeester uit zijn functie
ontheven. In de loop van de bezetting telde de stad circa 1.400
verzetsmensen. Ongeveer 4.200 jongens en mannen zijn gedurende de
oorlog ondergedoken, onder meer om aan verplichte tewerkstelling
in Duitsland te ontkomen. Overigens waren ook 1.400 Groningers aangesloten
bij de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) en ettelijke tientallen
namen dienst in Duitse militaire formaties.
Op
Oudejaarsavond 1943 vonden bij wijze van represaille voor verzetsdaden
de zgn. 'Silbertannemoorden' plaats. Een zestal bekende Groningers
werd in eigen huis neergeschoten. Bij een overval op drukkerij Hoitsema
in de Tuinbouwdwarsstraat op 17 mei 1944 maakte het verzet 135.000
bonkaarten buit. In het zgn. Scholtenshuis aan de Grote Markt was
vanaf september 1944 het hoofdkantoor (voor de noordelijke provincies)
van de Sicherheitsdienst gevestigd. Verzetsmensen werden hier door
de bezetter verhoord en gemarteld. Hierdoor kreeg het pand een zeer
slechte reputatie ('voorportaal van de hel'). Bij de bevrijding
van de stad is het gebouw afgebrand.
Omdat
Groningen in agrarisch gebied is gevestigd, hebben de inwoners van
de stad tijdens de oorlog geen honger geleden. Wel werden vanaf
9 december 1944 gestopt met het vertrekken van aardappelen via de
reguliere distributie, terwijl het broodrantsoen vanaf 30 maart
1945 nog slechts een half brood per 14 dagen omvatte. Het openbare
leven kwam in 1944 en begin 1945 vrijwel tot stilstand als gevolg
van de afsluiting van de telefoon (1-4-1944), de spoorwegstaking
(17-9-1944), de afsluiting van elektriciteit (3-12-1944), het stilleggen
van het openbaar vervoer (23-12-1944), het niet meer ophalen van
huisvuil (24-1-1945), het staken van de gaslevering (30-3-1945)
en het veelvuldige luchtalarm.
Tussen
13 en 16 april 1945 heeft de 2de Canadese Infanteriedivisie (onder
leiding van generaal A.B. Matthews) de stad bevrijd. Tijdens deze
operatie sneuvelden 42 Canadezen. Ook kwamen bij de gevechten 106
burgers om het leven. Een deel van het Groningse centrum (met name
rond de Grote Markt) werd in de as gelegd. Dit was vooral het gevolg
van de snelle opmars van de geallieerden, waardoor de bezetter (in
totaal ± 6.500 man) zich niet tijdig kon terugtrekken op
de Rabenhauptkazerne aan de Hereweg. Deze kazerne had als belangrijkste
weerstandsbastion moeten dienen. Het laatste verzet werd geboden
vanuit het (voormalig) Rijksarchief aan de Sint Jansstraat / Singelstraat.
Hier vond de Duitse overgave plaats.
Het
monument is onthuld op 23 maart 1959 door de Minister van Staat,
dr. W. Drees.
*Informatie
afkomstig uit de publicaties:
- Sporen van strijd in de provincie Groningen van Franz Lenselink
(Groningen, Commissie 'Sporen van strijd', i.o.v. het Gemeentelijk
5 Mei Comité Groningen, april 2000). In dit boekje staat een
autoroute beschreven, die voert langs sporen van de verbitterde strijd
in april en mei 1945. De oplage bestaat uit 2.000 exemplaren.
- Sta een ogenblik stil... Monumentenboek 1940|1945 van Wim Ramaker
en Ben van Bohemen (Kampen, Uitgeversmaatschappij J.H. Kok Matrijs,
1980). ISBN 90-242-0185-3.
*Bron:
Nationaal Comité 4 en 5 mei |
Quiring
- het beeld
|
'De
Overwinnaar'
Martinikerkhof, Groningen
Ontworpen door Prof. Oswald Bachwencke (1895-1962)
Bronzen
beeld van een mannenfiguur in kapmantel, die neerkijkt op
een dode wolf. De beelden zijn geplaatst op een natuurstenen
voetstuk.
23
maart 1959 geplaatst
|
Het
beeld 'de Overwinnaar' is ontworpen door de excentrieke professor
Oswald Bachwenke, als monument ter nagedachtenis van de slachtoffers
van de Tweede Wereldoorlog. De professor heeft nooit uitgelegd waarom
hij voor de vormen van krijger en wolf gekozen heeft. Sinds de herontdekking
van de legende van de Zwarte Wolven denkt men dat Bachwenke het
verhaal van de legende ook kende, want de enorme wolf en het bizarre
zwaard van de krijger lijken rechtstreekse verwijzingen naar Xtulo's
Zwarte Wolven en Quirings zwaard, Donderbreker. Door de stadjers
wordt het beeld ook wel 'Quiring en de Wolf' genoemd.
* Normale
tekst is feitelijke informatie, gekleurde
tekst is fictief. |
De
legende van Azieel
Azieel
van Constantinopel was een zwarte magiër uit de vierde eeuw.
In die tijd begon het Christendom steeds vastere voet in het Romeinse
Rijk te verwerven en Azieel zocht naar middelen om de onmagische
kracht van het geloof te doorbreken. Hij reisde door de Balkan en
Rusland, overleggend met en lerend van andere machtige magiërs.
Bij de excentrieke en onmenselijk oude magiër Chara Chander
hoorde hij voor het eerst over de Kaäbaer, een scherf van de
legendarische Zwarte Hemelsteen. Chander had het amulet bezeten,
maar de wereld was zo veranderd in de loop der eeuwen dat de oeroude
magiër niet meer kon reconstrueren waar hij hem achtergelaten
had. Azieel trok naar het westen, de enige richting die Chander
hem had kunnen geven.
In Gdansk kwam Azieel een leerverbond overeen met de zwarte magiër
Sorot, die veel van de nieuwe godsdienst wist. In één
van Sorots boeken vond Azieel een aanwijzing die hem naar het dorp
Cruoninga leidde.
Interpretatie
van de tombe onder de Noorderkerk met op de voorgrond de Kaäbaer.
|
Daar
vond hij het machtige amulet in een vervallen laboratorium,
dat Chander daar eeuwen eerder naast een heidens altaar gebouwd
had.
Azieel gebruikte zijn kennis, opgedaan in Gdansk en elders,
om een magisch experiment uit te voeren, dat zou helpen de macht
van het Christendom over zijn magie te breken. Maar het experiment
liep desastreus uit de hand.
Het heidense altaar en de grond werd meters in de omtrek zwartgeblakerd
en Azieels lichaam werd in de stenen zuil van het altaar geëtst.
Volgens de legenden en mythen van het gebied spookt zijn kwaadaardige,
op wraak beluste geest nog steeds rond het heidense altaar,
dat tegenwoordig onder de fundamenten van de Nieuwe (of Noorder)
Kerk ligt.
Eeuwen lang werd de vervloekte plaats gemeden als de pest, door
Christenen, heidenen en zelfs door zwarte magiërs. Pas
in de elfde eeuw werd deze rotte plek in het Groningse land
ingekapseld door de Bisschop van Utrecht. Aanvankelijk werd
dat geprobeerd door een tombe over het altaar heen te bouwen
met gezegende blokken steen. Maar toen dat niet afdoende bleek
te zijn werd er een kerk over de zwarte tombe heen gebouwd.
|
* Normale
tekst is feitelijke informatie, gekleurde
tekst is fictief.
|
|